Lang geleden heb ik vanuit Antwerpen een keer een vaart op de
Schelde gemaakt aan boord van La Perouse, een gelauwerd restaurantschip van
Rederij Flandria. Mijn indruk van de Schelde was toen dat het voorbij Antwerpen
maar een smal, tam stroomje was met rietkragen aan de oevers. Ik denk nu dat de
wijn me toen al te goed gesmaakt had; in ieder geval ziet het er nu wel anders
uit.
In de eerste plaats is het een serieus getijdenwater, zodat je met
je vaarplanning rekening moet houden met opkomende en afgaande stroom. Die
loopt op mid-tij een kilometer of vier à vijf per uur, zodat je hard tegen de
stroom moet boksen als je verkeerd rekent, of anders fluitend de goede kant uit
gaat.
Onze overnachting in Antwerpen leverde ons weinig vertier omdat
het koud, nat en zondag was. Wel konden we 1000 liter diesel innemen, wat met
het oog op de schaarse voorzieningen verderop een rustig gevoel geeft. Verder
mochten we bij de olieboot zonder gedoe twee jerrycans met afgewerkte olie
inleveren die we al maanden met ons mee hadden gesjouwd, en dat was ook
prettig. Zo verlieten we, moreel gesterkt, rond een uur of twaalf
maandagochtend het Willemdok, waar een mooie jachthaven nieuw is aangelegd op de plek waar voorheen de rode lampjes brandden. Nu staat er het MAS, het Museum aan de
Stroom, dat aan de hele omgeving een aantrekkelijke uitstraling verleent.
Antwerpen ben je niet snel in of uit, omdat alle havens achter
sluisdeuren liggen. “Dokken” heten de havenbekkens er dan ook, en dat is niet
zomaar een Vlaams woord voor haven. Het duidt, net zoals bij een droogdok, op
de afsluitbaarheid. Je kunt er als pleziervaart dan ook alleen maar in of uit
gedurende een bepaalde periode rond hoogwater, anders zou de stad te veel water
kwijtraken aan de schuttingen.
Drie uur voor hoog mochten we eruit, wat ons gelijk de beloofde
instroom richting Gent in de rug gaf. Die hielden we tot onze aanlegplek in
Dendermonde, waar we dus rond hoogwater aankwamen. Pas daar kwamen we erachter
dat zo diep landinwaarts het getijverschil bijna zes meter is. Met twee van
onze draden konden we vastmaken aan een drijvend ponton van de gemeente, maar
om tegen stroom en keerstroom gezekerd te zijn hebben we ook met een draad van
dertig meter vastgemaakt aan een verre zware meerpaal. Die lengte was nodig om het
verval van zes meter te kunnen opvangen, anders kun je jezelf bij dalend water
lelijk ophangen.
De werking van getijden blijft een wonder. Dendermonde ligt veel
verder van zee, helemaal achter in de Schelde die bij Vlissingen begint, dan
bijvoorbeeld Gouda aan de Hollandse IJssel. Toch is daar het getij niet meer
dan een meter of twee. Het heeft waarschijnlijk te maken met een soort trechterwerking: als water vanuit de
breedte naar een smal stuk wordt geperst, moet het wel stijgen,
zeker als het niet zijuit kan in overstromingsgebieden. Op de oceaan is er geen
waarneembaar getij, begrijp ik. Dat ontstaat pas wanneer water de begrenzing van een kust tegenkomt.
Twee begrenzingen, zoals de trechtervorm van elkaar naderende kustlijnen,
versterken dat. De grootste getijverschillen die ik zelf heb meegemaakt zijn
dan ook in de Duitse Bocht op Helgoland, aan de Bretonse kust aan de Franse
kant van het Kanaal, en nu dus hier, achter in de Schelde die zelf als een blinde
darm vastzit aan het smalle eind van de noordzee. Dit hier is de appendix.


Geen opmerkingen:
Een reactie posten