Wij waren in
Givet, aan de Franse Maas. Ook als verder alles anders loopt en we deze zomer
bijvoorbeeld in het Zweedse Götakanaal terecht komen, dan nog zijn we in
Frankrijk geweest!
Het aanvaren van
de handelskade in Givet ging trouwens soepel en goed, behalve dat een van onze
wrijfhouten bleef haken achter een onhandig uitstekend kadetrappetje, dat
daardoor enigszins gekreukeld raakte. Wij gingen dus op zoek naar een
instantie om de schade te melden. Bij het kastje van het Hotel de Ville wist men
"ce n'est pas à nous, c'est à la VNF". Bij de muur van de VNF wist
men zeker dat het trappetje van de gemeente was, en dat bleek bij nader inzien,
na terugkomst bij het kastje, ook zo. Dus politie, proces verbaal, genieten
voor iedereen. In het bijzonder voor mij, omdat ik weer met mijn ordner vol
documenten mocht optreden als Chef Bureaucratie, Formulieren en Corruptie, wat mij in
Oost-Europa ook leuke ontmoetingen heeft opgeleverd. Aan het eind was iedereen
Europees blij en verbroederd. De politie omdat ze het heel sportief vonden dat
we niet de plaats delict hadden ontvlucht, en wij omdat we zulke brave
padvinders waren geweest.
Tot aan Givet
hadden we gevaren met het stuurhuis intact. Een paar kilometer verderop is de
eerste tunnel, met een kruiphoogte van 3.50 meter, dus met een bijna routineuze
exercitie demonteerden wij het dak, de deuren en de staande panelen en legden
die op het roefdek. We hadden er nog maar net een dekzeil overheen
getrokken of de onweersbui die al geruime tijd op de loer lag, stortte
zich leeg boven ons, de stuurhuispanelen en onze weerloze en dakloze
apparatuur.
We hebben het
die nacht aangezien. De volgende ochtend dweilden we de natte zooi op, stelden
vast dat je van onder een dekzeil niet goed kunt zien waar je vaart, en dat de
weersverwachting voor de komende dagen op 99% neerslagkans stond. Dat soort
ontberingen past niet bij gevorderde heren van stand, bedachten wij.
Dus we bouwden het stuurhuis weer op en keerden om richting Namen.
Dan konden we nog een tijdje met een dak boven ons hoofd sturen en verderop wel
zien of en hoe we Frankrijk in gingen. Want een ding werd ons duidelijk, er is
geen enkele toegang tot de Franse waterwegen, ook over de grootste kanalen
niet, als je hoger bent dan 3.50 meter. In zonneschijn, maar ook als het
regent. Wie Frankrijk in wil, moet een toontje lager zingen.
Dit besluit
betekende dat we na Namen linksaf de Sambre in moesten, want de aftocht
blazen richting Luik en Namen, dat deden we nog niet. Zo kwamen we in
Charleroi, een oude stad waar door de langsrazende oorlogen van de twintigste
eeuw niets ouds meer te vinden is. Dit is net Oekraïne, merkte een van ons op.
Inderdaad, het deed denken aan onze Oost-Europareis van twee jaar geleden,
langs verouderde, roestige en verlaten industriecomplexen. Zelfs de rivier is
net zo vervuild als bijvoorbeeld de Servische trajecten van de Donau, met niet
alleen losse voorbijdrijvende losse troep maar ook complete volle
vuilniszakken. De chemische vervuiling zie je niet, maar die schijnt er ook
volop te zijn.
En het bleef
plenzen. "Het is ook wel heel lang droog geweest, de tuin had echt wel wat
water nodig", merkte ons thuisfront die avond monter op. Maar wij zaten
nog steeds met het treurige vooruitzicht van lekkende dekzeilen in plaats van
een comfortabel dicht stuurhuis. Was dit de bedoeling, vroegen we ons af, en
bedachten toen dat Frankrijk wel een doel is maar geen verplichting. Dus wat
doen we op weg naar Chalon sur Saone, waar we op 15 augustus, over drie maanden
dus, een afspraak hebben? We draaien morgen naar het noorden, richting Brussel.
Dan mogen we ook eens een keer het waterbouwkundige wonderwerk van het hellend
vlak van Ronquières beleven, we gaan door naar Antwerpen, Gent en misschien
Brugge, en dan zien we wel weer. Het was tenslotte een ontdekkingsreis, en dan
moet je niet doen alsof je aan een dienstregeling vastzit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten