zondag 18 mei 2014

Onbeminde Franse steden

Noord-Frankrijk. De eerste etappeplaats was Lille, de tweede, waar we nu liggen, Douai. We kennen de plaatsnamen van de snelwegafslagen maar doorgaans niet veel meer, want meestal zijn we op weg naar Parijs. “Nog even twee uurtjes doorrijden en we zijn er.”
Onze snelheid is niet 120 kilometer per uur, maar een tiende daarvan; en onze weg is kronkelig en vol sluizen. Vandaag reden we onder de Autoroute Brussel-Parijs door, en we vroegen ons af of mensen die tien keer zo hard gaan, ook tien keer zo veel zien. We weten het antwoord natuurlijk, nee. Want met de auto kom je niet door het centrum van Lille en vind je geen overnachtingsplek in de singel van de citadel – La reine des citadelles, ontworpen door de specialist op dat gebied, Vauban, voor de toenmalige koning Lodewijk XIV. Het was zaterdag laat in de middag, de eerste mooie weekenddag in weken, en heel Lille was uitgelaten.
Die nacht was onrustig, vooral later. Een of andere idioot had besloten dat hij met een soort schuiffluitje in het park bij de citadel ging zitten spelen – fieoeiet-fioew, kort, lang, in allerlei variaties, tot mijn intense ergernis. “Als ik niet  kan slapen, slaapt de rest van Lille ook niet”, moet hij gedacht hebben. Althans, ik dacht dat hij dat dacht. De volgende ochtend bleek dat we naast een soort dierentuintje lagen, en fieoeiet-fioew is hoe een pelikaan bij zonsopkomst laat weten dat hij blij is met de nieuwe dag.
Als je op zo’n plek ligt in zo’n stad, doe je jezelf tekort als je de volgende ochtend weer vroeg vertrekt. Dus we hebben Lille verkend, op onze fietsjes door de nog zondagstille stad. De Marché Couvert, hoewel er geen afzonderlijke stallen meer zijn maar je gewoon aan een kassa betaalt, heeft toch iets van het karakter van een levensmiddelenemporium bewaard. Het stadscentrum, met een magnifieke Grote Markt en een flink aantal Middeleeuws-kronkelige straten die er naartoe en rondom leiden. Het ademt de sfeer van Brussel en Gent, van een ooit belangrijke Vlaamse stad van handel en nijverheid. Lille heeft natuurlijk met steden als Tourcoing en Roubaix de bloei en de neergang van de zware industrie gekend waar ook Charleroi van getuigde. Maar hier is duidelijk nieuw leven.
De middag voeren we verder. Voorlopig is ons oriëntatiepunt Cambrai, opnieuw een oude stad, die ligt aan het Canal de Saint-Quentin. Daarin ligt gelijk ook de langste kanaaltunnel die we deze zomer zullen meemaken, met een lengte van ruim vijf kilometer en een doorgangstijd van anderhalf uur. Voor dat punt zullen we er dus ook aan moeten geloven dat de stuurhut omlaag moet – want daar zijn we tot heden aan ontsnapt. We varen ook in Frankrijk nog op zogeheten grand gabarit-waterwegen, wat voor ons de praktische betekenis heeft van een kruiphoogte van 4.25 meter. Dat is minder dan de 5.25 meter in België, maar we kunnen nog steeds onder de bruggen door. Ietsje voor Cambrai, bij het begin van het Canal de Saint Quentin, houdt dat op. Dus morgen wordt onze laatste dag zonder zorgen over naderende regen of onweer.
Nu liggen we dus voor de kade in Douai, twee kilometer buiten het centrum. Daar zijn we ook alweer even naar toe gefietst, de stad ook hier zondagstil maar nu aan het eind van de dag. Indrukwekkende voormalige lakenhal, barokke kerk in volle restauratie. Kortom zo’n plek waarvan we ons voornemen dat we er volgende keer op weg naar Parijs niet voorbij zullen rijden.

Douai blijkt een regionaal binnenvaartcentrum te zijn, net zoals bij ons Maasbracht aan de Maas. Er liggen tientallen spitsen dwars op de kade aangemeerd in wat ze het Gare d’Eau noemen. Het schijnt een uitgelezen plek te zijn om bij gepensioneerde schippers informatie op te doen, want zo te zien varen die schepen die daar liggen niet veel meer. Het Gare d’Eau is in dat opzicht meer een garage dan een station.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten