donderdag 22 mei 2014

Het souterrain van Riqueval

Een van de redenen om richting het zuiden het Canal de St. Quentin te willen volgen en niet het makkelijker Canal du Nord was de tunnel van Riqueval. Het is ons eerste bijzondere kunstwerk van deze reis na het hellend vlak van Ronquières, en dan ook gelijk maar een hoogtepunt. Geen enkele andere tunnel in Frankrijk, of souterrain, overtreft deze in zijn lengte van bijna zes kilometer. En ook de manier waarop je erdoor vaart, voortgetrokken achter een elektrisch aangedreven kettingsleepboot, is uitzonderlijk.

De tunnel, of liever tunnels want het zijn er twee achter elkaar, zijn niet aangelegd omdat er een berg te groot was om overheen of langsheen te kunnen. Het gaat om de watervoorziening van het kanaal. Elk kanaal verliest bij iedere schutting een hoeveelheid water dat bij het opengaan van de onderste sluisdeuren wegloopt. Elk kanaalpand krijgt dus van bovenaf water aangeleverd, waarmee de cruciale vraag wordt hoe het bovenste pand aan zijn water komt. Hier komt dat dus van de berg waar de tunnel onderdoor loopt.

Achter L'Atout aan
Het is een indrukwekkende en vermetele oplossing die alleen mogelijk is bij de combinatie van avontuurlijke waterbouwkundigen en absolute vorsten. Want de aantallen mensen die nodig zijn geweest om met kruiwagens en handschoppen dit enorme gat door de berg te graven, is voor ons, gewend als we zijn aan tunnelboormachines en gemechaniseerd grondverzet, onvoorstelbaar. De aanleg van het kanaal was al rond 1730 begonnen maar stokte toen de revolutie uitbrak – geen absolute vorsten meer. Het was dan ook veelzeggend Napoleon I die opdracht gaf het kanaal inclusief tunnels te voltooien. Wij vroegen ons even af hoe hij dat deed met de benodigde arbeidskracht, want hij had toch ook wel een paar mannetjes nodig voor zijn Grande Armée. Het antwoord: inzet van krijgsgevangenen, dus zeg maar dwangarbeid. Dat we daar toch niet op gekomen waren. Het is trouwens dezelfde oplossing die de Roemeense dictator Ceausescu bedacht toen hij het Cernavoda kanaal naar de Zwarte Zee wilde bouwen. Twintigduizend levens heeft dat gekost.

Toen de Riquevaltunnel in 1810 klaar was, durfden de schippers er niet doorheen. Om dat te doorbreken werd er een prijs uitgeloofd: wie er als eerste doorheen zou varen, mocht de rest van zijn leven gratis. Alle anderen betaalden tol.

Licht aan het eind
De angst van de schippers is voorstelbaar. Nu hangt er om de honderd meter een TL-buis, maar toen moet het een aardedonkere toegang tot de onderwereld zijn geweest. Dat de arbeiders er ook telkens in en uit waren gekomen, was een dubbelzinnig argument, want er waren er natuurlijk ook genoeg in gebleven. 

Aanvankelijk werden de schepen vanaf het jaagpad getrokken door ploegen van zeven à acht mannen, die voor de doortocht twaalf tot veertien uur nodig hadden. Daarna kwamen de slepers, eerst door paardenkracht aangedreven, daarna met stoomkracht maar dat leverde te veel kolendampvergiftiging op. Sinds 1910 is er de elektrisch aangedreven sleepboot, die zich voorttrekt aan een ketting op de bodem van het kanaal.

Dit plaatje kregen we van een lezer.
Styx en Hades, maar anders.
Wij moesten tijdens de vaart denken aan de Styx, de Lethe en de Acheron, de rivieren van de Griekse onderwereld. Alleen gingen die cirkelend rond, misschien als aanduiding dat er daar geen einde of ontkomen was. Deze gaat rechtdoor, met een begin waar de eerste paar honderd meter nog vleermuizen fladderen, en na verloop van anderhalf uur, jawel, licht aan het eind van de tunnel. In het ruim waren de lampen aan en zat iemand te breien. Het gaf een beetje de sfeer van een vliegtuig tijdens een lange nachtvlucht

In zo’n smalle sloot, ondergronds of niet, valt er met een normaal scheepsroer weinig te sturen. Je hebt immers ruimte nodig om het achterschip te bewegen, en die ruimte is er niet. Toch is het prettig als je bij de gladde kant met het jaagpad kunt blijven, en weg van de ruwe rotsen van de andere kant. Daarvoor hebben we na vier jaar eindelijk ons koproer kunnen gebruiken, en dat werkte voortreffelijk.

Na de uitgang kwamen we in een soort groene canyon, met aan weerszijden de berg waar het allemaal om ging. Het was intussen half acht, na sluitingstijd van de sluizen, dus we meerden voor de nacht af bij het Gare d'Eau van Lesdins, zeven kilometer voor St. Quentin. Hiervandaan schutten we voorlopig een tijdje naar beneden.
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten